Op basis van empirisch onderzoek naar hoogbegaafdheid kwam Renzulli (1978, 1981) tot zijn ‘drie-componentenmodel’. Hierin kwam hij tot de conclusie dat de basis voor hoogbegaafdheid bleek te liggen in een samenspel van drie componenten:
– hoge intellectuele capaciteiten
– volharding/taakgerichtheid
– creativiteit
Dit model is later door Mönks verder uitgebreid door toevoeging van omgevingsfactoren ( Mönks 1985, Mönks & Ypenburg, 1995). Mönks gaat ervan uit dat de persoonlijke factoren slechts tot ontwikkeling komen in interactie met de omgeving: school, gezin en peers. Peers zijn ontwikkelingsgelijken echter bij hoogbegaafden staat dat vaak niet gelijk aan leeftijdsgenoten.