Testen, wel of niet doen?

Als ouder kun je soms voor complexe vragen komen te staan die te maken hebben met de ontwikkeling van je kind. Ouders hebben daar in hun ouderschap aparte antennes voor ontwikkeld, het zogenaamde onderbuikgevoel. Zij merken vaak als eerste dat er “iets” is met hun kind. Dat hun kind “anders” is dan de andere kinderen. Hun kind laat bijvoorbeeld thuis een heel andere kant van zichzelf zien dan op school. Hun kind lijkt veel sneller nieuwe dingen op te nemen dan andere kinderen, hun kind maakt zich om heel andere dingen druk dan andere kinderen. Vragen als: “Zou mijn kind een ontwikkelingsvoorsprong hebben? Komen daar de verschillen in gedrag tussen thuis en school vandaan? Is dat de reden waarom mijn kind zich op dit moment niet lekker voelt” borrelen op. Als ouder wil je graag antwoorden op al dit soort vragen en andere opvoedingsdilemma’s. Dan dient de volgende vraag zich aan: laten wij bij ons kind een intelligentieonderzoek doen?

Voordat het een en ander verteld wordt over verschillende tests, wat ze meten en wat de meerwaarde van testen zou kunnen zijn, gaan we even terug in de tijd.

Het ontstaan van intelligentietests.
Een paar van de wetenschappers van het  eerste uur die geïnteresseerd waren in het meten van de intelligentie zijn Paul Broca (1824 – 1880) en Francis Galton (1822 – 1911). Het bepalen van de intelligentie van iemand deden zij op een heel andere manier dan tegenwoordig. Door de schedelomvang te meten meenden ze te kunnen bepalen hoe slim iemand was. Hoe groter de schedel, hoe intelligenter de persoon, was hun uitgangspunt. Ook Wilhem Wundt (1832 – 1920) hield zich bezig met het meten van intelligentie, maar hij deed dit op weer een andere wijze. Hij gebruikte introspectie (het vermogen van mensen om te reflecteren op hun eigen gedachten) als maat voor intelligentie.

In 1904 ontwikkelde Alfred Binet (1857 – 1911) samen met Theodore Simon (1873 – 1961) de eerste moderne intelligentietest. Dit op verzoek van het Franse Ministerie van onderwijs, om een onderscheid te kunnen maken tussen laag intelligente kinderen en luie normaal intelligente kinderen. Dit leidde tot de Simon-Binet IQ test en werd zowel in Europa als in Amerika een succes. Vooral omdat de test was opgebouwd uit verschillende onderdelen, gaven de scores daarop, in combinatie met de leeftijd van het kind informatie over de cognitieve ontwikkeling.

Wat is een intelligentieonderzoek en wat wordt er gemeten?
Een intelligentieonderzoek, of IQ-test geeft een beeld van de cognitieve capaciteiten van een kind. De score of uitslag van een test is een relatieve en geen absolute maat. Het geeft op globale wijze aan wat de prestatie is van een kind, in vergelijking met leeftijdgenoten. Vaak is alleen het afnemen van een intelligentietest niet voldoende. Om een zo compleet mogelijk plaatje te krijgen van een kind, maakt in de regel een persoonlijkheidsonderzoek ook onderdeel uit van het diagnostisch proces. De informatie van de ouders en school is een belangrijke bron voor de psycholoog of orthopedagoog die het onderzoek gaat uitvoeren. De vraag van de ouders wordt als uitgangspunt genomen, zodat aan de hand daarvan het vervolg (welke onderzoeken er gaan plaatsvinden) afgesproken kan worden.

Een goede intelligentietest meet de verbale(alles wat met taal te maken heeft) en performale (alles wat niet met taal te maken heeft) ontwikkeling van het kind, de geheugenfuncties, planningsgedrag (hoe pakt een kind het probleem aan), concentratievermogen en de algemene ontwikkeling.

Er zijn verschillende IQ-tests, waarvan WISC-III-NL en Rakit de meest gebruikte zijn. Deze tests meten het algemene intelligentieniveau van een kind. Beide tests geven een gedifferentieerd beeld van de capaciteiten van een kind, doordat ze opgebouwd zijn uit subtests. Maar let op: de IQ-score die als conclusie uit een test naar voren komt, is zoals eerder beschreven relatief. Dat wil onder andere zeggen dat een IQ-score van de ene test niet één-op-één vergelijkbaar is met de IQ-score van een ander onderzoek.

Intelligentieonderzoeken zijn genormeerd aan de hand van een steekproef met kinderen zonder stoornissen. Een intelligentieonderzoek kan een vertekend beeld van de algemene intelligentie geven als er bij een kind bijvoorbeeld sprake is van een vorm van autisme, maar ook bij kinderen met dyslexie is het mogelijk dat de score anders (veelal lager) uitvalt. Subtests die een beroep doen op het verbaal geheugen (bijvoorbeeld het snel benoemen van voorwerpen) of het onthouden van woord- of cijferreeksen komen bij kinderen met dyslexie vaak lager uit. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn, dat er bij de normering (vergelijk met de normgroep) geen rekening is gehouden met de “beperking” van het kind door een (leer-)stoornis. Het is ook mogelijk dat een kind onderpresteert of zich die dag gewoon niet lekker voelt. Daarom is het van belang dat de onderzoeker bij het afnemen van de test stilstaat bij de volgende vraag: “Wat je meet, is dat de waarheid?”.

Maar de onderzoeker of testafnemer zelf kan ook invloed hebben op hoe de test door het kind wordt ervaren en gemaakt. Als een kind zich niet op zijn gemak voelt in de omgeving of bij een bepaald persoon, zal dat de score kunnen beïnvloeden. Niet in de laatste plaats zal de interpretatie van alle gegevens vragen om grote zorgvuldigheid, zodat op grond van alle gegevens een zo juist mogelijke conclusie getrokken en/of diagnose gesteld kan worden.

Welke IQ-tests zijn er?
Er zijn veel intelligentietests op de markt, voor zowel kinderen als volwassenen. Van observatieformulieren tot een uitgebreide testbatterij met diverse subtests. Naast individuele tests zijn er ook testen die afgenomen kunnen worden in een groep. De door psychologen en orthopedagogen meest gebruikte tests bij kinderen worden hieronder kort beschreven.

De meest bekende en gebruikte onderzoeksinstrumenten (intelligentie):

  • De Wechsler-tests (WISCIII-NL en WPPSI-R)
    De WISC III-NL is een Nederlandse bewerking van de WISC-III en is een van de meest gebruikte IQ-tests. Deze is bedoeld voor kinderen van 6 tot 17 jaar. De test bestaat uit dertien subtests, verdeeld in twee groepen: een verbaal gedeelte (denk aan vragen naar algemene kennis, rekenopgaven en woordenschat) en een performaal gedeelte(bijvoorbeeld: plaatjes ordenen, nabouwen met blokken, doolhoven, legpuzzels). Hierdoor bestaat de mogelijkheid om zowel op het gebied van algemene intelligentie een score (Totaal IQ) te geven, maar ook op de verbale en performale schaal, dat wordt omgezet in een verbaal en een performaal IQ . Er kan dan bekeken worden of de scores op beide laatste gebieden veel of weinig van elkaar verschillen. Bij een groot verschil zou er sprake kunnen zijn van een disharmonisch profiel. Volgens de beoordelingscriteria van CoTAN (Commissie Testaangelegenheden Nederland; een onafhankelijke instantie die tests beoordeeld op betrouwbaarheid en validiteit) is de test op bijna alle gebieden voldoende tot goed bevonden.
  • Revisie Amsterdamse Kinder Intelligentie Test (Rakit)
    De Rakit is een individuele algemene intelligentietest voor kinderen van 4,2 tot 11,2 jaar, die het algemene intelligentieniveau onderzoekt, maar ook de opbouw van de intelligentie. Om die opbouw goed te kunnen onderzoeken, is de test onderverdeeld in twaalf subtests. Deze meten o.a. de volgende factoren: verbale leer- en vlotheidsfactor, ruimtelijke oriëntatie, tempofactor, ruimtelijk perceptuele factor en het geheugen.Samen met de SON-R test behoort de Rakit tot de best beoordeeld intelligentietests. Door de CoTAN is de Rakit op alle aspecten als ?goed? beoordeeld. De test is in 1984 voor het eerst in gebruik genomen en dat betekent dat het op sommige onderdelen misschien wat verouderd is. Daarom is de uitgever van de test op dit moment bezig met een revisering van de Rakit.
  • Raven tests
    Raven bestaat uit drie verschillende versies. Bij deze tests gaat het om het ontdekken van relaties tussen figuratieve elementen en regels. Men moet bijvoorbeeld in een rij figuren, uit een aantal gegeven opties, het figuur dat daarop volgt kiezen. Er wordt voornamelijk beroep gedaan op het regelontdekkend vermogen en kan daarom niet beschouwd worden als een algemene intelligentietest.
  • Gereviseerde Snijders-Oomen Niet verbale Intelligentietest (SON-R)
    De SON-R heeft een lange historie. Het is namelijk een bewerking van de SON die speciaal was ontwikkeld voor onderzoek naar de intelligentie van dove kinderen. In 1958 verscheen de eerste bewerking en in 1988 is deze nogmaals gereviseerd en is nu bestemd voor zowel horende, slechthorende als dove kinderen in de leeftijd van 5,5 tot 17 jaar. De SON-R is bedoeld als instrument voor het meten van de algemene intelligentie, waarbij getracht wordt een zo breed mogelijk spectrum van cognitieve functies te onderzoeken. Doordat deze test ook bedoeld is voor dove kinderen, kan de hele test non-verbaal afgenomen worden. Dit betekent dat er in de test geen verbale taken, maar ook geen specifieke geheugen taken opgenomen zijn. De test is onderverdeeld in vier dimensies (abstract redeneren, concreet redeneren, ruimtelijk inzicht en perceptuele vaardigheden), die worden geoperationaliseerd door zeven subtests. De SON-R test is op alle gebieden door de CoTAN als goed beoordeeld.
  • De Kaufman Assessment Battery fo Children/Groningse Ontwikkelingsschaal (K-ABC / GOS)
    De K-ABC is ontworpen voor onderzoek bij kinderen van 2,5 tot 12 jaar. Het doel is de prestaties van een kind te analyseren van sterke en zwakke kanten bij verschillende vormen van informatieverwerking. De test wil daarnaast differentiëren in de cognitieve capaciteiten van het kind en de competenties die het verworven heeft. Bepaling van het IQ wordt van minder belang geacht. De Groninger Ontwikkelingsschalen (GOS) is de Nederlandse bewerking van de K-ABC en is bestemd voor kinderen van 2,6 tot 4,6 jaar. Deze test heeft geen CoTAN-beoordeling.

Naast boven beschreven testen kan de onderzoeker (in overleg met de ouders) nog kiezen voor aanvullend tests en onderzoeken, zoals:

  • Dynamic assessment (is het kind geïnteresseerd in leren)
  • Theory of Mind (TOM) test
  • Schoolvragenlijst (SVL)
  • Competentiebelevingsschaal voor kinderen (CBSK)
  • Gedragsvragenlijst ouders en leerkrachten
  • Test for Creative Thinking ? Drawing Production (TCT – DP)

Welke test moet je kiezen?
In de meeste gevallen zal degene die het kind onderzoekt die keuze (samen met de ouders) maken. Deze keuze is gebaseerd op de vraag die de ouders bij de onderzoeker hebben neergelegd. Willen ouders een globale uitspraak over het (cognitief) functioneren of willen ze een nauwkeurig beeld krijgen van de sterk of zwak ontwikkelde vaardigheden van hun kind? Maar ook de leeftijd speelt een rol net als de (veronderstelde) sterke of zwakke kanten en de communicatiemogelijkheden. Er moet meegenomen worden of er sprake is van een leerprobleem of een stoornis. Motivatie en taakhouding kunnen een belemmerende factor vormen, ook daar zal bij de testkeuze rekening mee gehouden moeten worden.

Waar moet je zo’n onderzoek laten doen?
Omdat onderzoek naar hoogbegaafdheid gaat om een heel specifieke vraagstelling, is het van groot belang dat de psycholoog of orthopedagoog die het onderzoek uitvoert, kennis van en ervaring heeft met hoogbegaafdheid. Zij zijn erop getraind om bepaald gedrag of signalen die hoogbegaafde kinderen laten zien op de juiste manier te interpreteren, die misschien door mensen zonder die kennis en ervaring over het hoofd gezien of onjuist ge?nterpreteerd wordt. Voorbeeld: in een test wordt deze vraag gesteld: Het grasveld is 10 meter lang en 5 meter breed. Een kind gaat 5 rondjes om het grasveld lopen, hoeveel meter heeft dat kind dan gelopen? Een hoogbegaafd kind kan hierover diep gaan nadenken om erachter te komen wat de uitkomst hiervan zou kunnen zijn: want als je rondjes om een veld loopt, neem je natuurlijk nooit rechte hoeken. Dus dat betekent dat het minder zou zijn dan 10 + 10 + 5 + 5? Als je als onderzoeker 150 meter als antwoord verwacht en het kind zegt 140 meter (vanwege de afgeronde hoeken), dan zou het voor de hand kunnen liggen om dat antwoord als “fout” te scoren.

Wat zijn de voor- en nadelen van het doen van een IQ-test?
Een IQ test is natuurlijk altijd een momentopname. Het kind kan niet lekker in zijn vel zitten en dat kan de uitslag van zo’n test beïnvloeden. Het doen van een onderzoek kost geld, in veel gevallen wordt het niet vergoed. De uitslag kan mensen uitnodigen om het kind in een hokje te plaatsen. Dit kan tot onbegrip van school of omgeving leiden.

Maar er zijn ook voordelen verbonden aan het doen van een intelligentieonderzoek. Als de uitslag het vermoeden van de ouders bevestigt, dan geeft dit vaak veel opluchting en een gevoel van erkenning. De ouders weten (wellicht eindelijk) waar ze aan toe zijn. Doordat ouders naar aanleiding van de test inzicht hebben gekregen in hun kind, kunnen ze hun kind beter begrijpen en begeleiden. Dit geeft ouders rust, ze hoeven zich niet meer af te vragen wat er met hun kind aan de hand is. Kinderen krijgen door het doen van een intelligentieonderzoek inzicht in zichzelf; ze begrijpen waarom ze zich “anders” voelen en waarom anderen hen soms niet begrijpen. Veel ouders voelen het ook als een soort “bewijs”. Ze hoeven zichzelf niet meer constant te verdedigen, de feiten liggen er. Soms kunnen er ook deuren open gaan, die eerder dicht bleven. Denk aan het meedoen aan initiatieven die op school genomen worden, in het kader van verbreding en verdieping voor meerbegaafde kinderen.

Zo zijn er vast nog veel meer pre’s en contra’s te bedenken, die voor iedere ouder persoonlijk een bepaald gewicht in de schaal leggen. De uiteindelijke beslissing om wel of geen onderzoek te gaan doen ligt bij de ouders. Zij zullen de voor- en nadelen op een weegschaal moeten leggen en uitrekenen naar welke kant deze doorslaat. Het is een keuze met gevolgen, consequenties die vaak van tevoren niet helemaal zijn in te schatten. Maar misschien is het, in eerste plaats voor het kind, het wel waard, om in deze gevallen een bepaald risico aan te gaan. Want heeft uiteindelijk niet ieder mens er recht op te weten hoe hij of zij (min of meer) in elkaar zit?

Bronnen

Boeken:

  • Kievit, Th., e.a., Handboek psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen, De Tijdstroom, Utrecht, 2002.
  • Laak, ter J. J. F. en Goede, de M.P.M., Psychologische diagnostiek; inhoudelijke en methodologische grondslagen, Swets en Zeitlinger, Lisse, 2003.
  • Tellegen, P. De waan van het IQ, www.testresearch.nl, 2004.
  • Verhulst, F.C. en Verheij, F., Kinder- en Jeugdpsychiatrie; onderzoek en diagnostiek, Van Gorcum, Assen, 2000.

Internet: